top of page
Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur | oktober 2024
Nummer 58: 1 juli 2024 tot en met 30 september 2024
Wetgeving en beleid
Terugmeldplicht UBO-register per 1 oktober 2024 weer van toepassing.
Op grond van de terugmeldplicht is een instelling op grond van de Wwft verplicht om discrepanties tussen het UBO-register en zijn gegevens uit het cliëntenonderzoek aan de Kamer van Koophandel te melden. Die terugmeldplicht was tijdelijk opgeschort nadat het Hof Van Justitie het UBO-register ongeldig had verklaard vanwege strijdigheid met privacyregelgeving. Op dit moment is het voor Wwft-instellingen nog steeds niet mogelijk het UBO-register te raadplegen. Wel moeten zij sinds 1 augustus 2024 bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie een gewaarmerkt uittreksel uit het UBO-register bij hun cliënt opvragen. Als op basis hiervan verschillen worden geconstateerd met de UBO-gegevens uit het cliëntenonderzoek, dan zal dat met ingang van 1 oktober 2024 weer door de Wwft-instelling moeten worden gemeld (bericht NBA 1 augustus 2024).
Verlengde boetetermijn geldt voortaan ook voor medepleger en medeplichtige.
Onder bepaalde voorwaarden kan de inspecteur over een termijn van twaalf jaren navorderen. Dit is van toepassing als de inspecteur een navorderingsaanslag oplegt ter zake van in het buitenland opgekomen inkomen. In dat geval kan de inspecteur ook binnen een termijn van twaalf jaren een boete aan de belasting- of inhoudingsplichtige opleggen, mits de inspecteur de bestanddelen van de boete overtuigend heeft bewezen. Op dit moment geldt voor de beboeting van anderen dan de belasting- of inhoudingsplichtige –onder meer de medepleger of medeplichtige– een kortere termijn van vijf jaren. In het belastingplan 2025 is voorgesteld dit verschil op te heffen, zodat de inspecteur ook aan anderen dan de belasting- of inhoudingsplichtige binnen een termijn van twaalf jaren een boete kan opleggen, indien de verlengde navorderings- of naheffingstermijn van toepassing is (Belastingplan 2025).
Fiscaal procesrecht
Voor wetenschap van btw-fraude geldt geen zwaardere bewijslast.
Als aan de materiële voorwaarden voor toepassing van het nultarief is voldaan, kan dat nultarief alleen worden geweigerd als de inspecteur bewijst dat de belastingplichtige fraude heeft gepleegd, dan wel wist of had moeten weten dat hij deelnam aan een btw-fraudeketen. Hiervoor geldt volgens de Hoge Raad geen zwaardere bewijsmaatstaf, zoals bij de oplegging van een fiscale vergrijpboete. De inspecteur zal derhalve de relevante feiten aannemelijk moeten maken (HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1135).
Invorderingsrecht
Volgens A-G Koopman schorst uitstel van betaling voor een aansprakelijkstellingsbeschikking niet de verjaring van de onderliggende aanslag.
Als een belastingschuld wordt betaald of is verjaard, dan moet ook de aansprakelijkstelling vervallen, omdat deze accessoir is aan die schuld. Een bestuursrechtelijke geldschuld verjaart 5 jaar nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken. Die termijn wordt verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar uitstel van betaling heeft. In dit verband bepaalt artikel 27, lid 2, Invorderingswet dat als een belastingschuldige is opgehouden te bestaan de aansprakelijkgestelde voor diens belastingschuld in de plaats treedt voor wat betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn. Dit brengt evenwel niet mee dat wanneer de aansprakelijkgestelde om uitstel van betaling heeft verzocht voor het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld, dat dan de verjaring van de onderliggende belastingschuld daarmee wordt verlengd. De ontvanger zal in zo’n geval derhalve ondubbelzinnig de onderliggende belastingaanslagen op de voorgeschreven wijze bij de aansprakelijkgestelde moeten stuiten om het recht op dwanginvordering te behouden (Conclusie A-G Koopman 13 september 2024, ECLI:NL:PHR:2024:936).
Fiscaal strafrecht
Ook in fiscale boetezaken is de inspecteur verplicht te wijzen op de cautie en het recht op rechtsbijstand.
In strafzaken geldt als uitgangspunt dat een verdachte zijn verdediging kan voeren door bijstand van een raadsman. Hierover dient de verdachte te worden geïnformeerd. De Hoge Raad oordeelt dat dit recht op grond van artikel 6 EVRM ook van toepassing is bij bestuurlijke boetes. De inspecteur zal derhalve vóórdat de belastingplichtige wordt verhoord met het oog op een mogelijke boete moeten wijzen op diens recht op rechtsbijstand. Verzuimt de inspecteur dit, dan betekent dit overigens niet altijd dat de verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten. Dit is slechts aan de orde als moet worden aangenomen dat het verzuim dermate ernstig is dat hierdoor niet langer sprake is van een behoorlijk proces (HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1135)
Het verkrijgen van toestemming een vergrijpboete aan een medepleger of medeplichtige op te leggen vormt een constitutief vereiste waarop de belanghebbende zich kan beroepen.
Op grond van paragraaf 2, lid 6 van het BBBB moet een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan een medepleger, medeplichtige of feitelijk leidinggever worden genomen met voorafgaande toestemming van de directeur van de Belastingdienst. Dit toestemmingsvereiste is bedoeld als waarborg voor de betrokkenen. Als de voorgeschreven toestemming ontbreekt of tot stand is gekomen op onzorgvuldige wijze, dan dient de rechter per geval te beoordelen welke rechtsgevolgen hieraan moeten worden verbonden. Volgens de Hoge Raad kan dat rechtsgevolg inhouden dat de boete wordt vernietigd, maar ook dat de boete wordt verminderd, een hogere proceskostenvergoeding wordt toegekend of slechts wordt volstaan met de constatering dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld (HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1132).
bottom of page