door Ferry Piek, fiscaal advocaat
De Nationale Ombudsman oordeelde in 1998 reeds dat als de ontvanger de mogelijkheid heeft om iemand op grond van meerdere aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk te stellen, hij dient te kiezen voor díe regeling die uit een oogpunt van rechtsbescherming het meest gunstig is voor de aansprakelijke. De Hoge Raad maakte recent evenwel duidelijk dat dit niet, althans niet in zijn algemeenheid geldt.
Het door de Nationale Ombudsman destijds beoordeelde geval (ECLI:NL:XX:1989:AV9147, VN 1998/13.26) betrof een door de ontvanger aansprakelijk gestelde voormalig vennoot van een Vof. De ontvanger had daaraan artikel 18 WvK ten grondslag gelegd en niet het specifiek daarop toegesneden fiscale artikel 33, lid 1, letter a Invorderingswet 1990 en wees op die grond het beroep op disculpatie van de voormalig vennoot af. Omdat laatstgenoemde bepaling een disculpatiemogelijkheid kende en eerstgenoemde niet, vond de Ombudsman de keuze van de ontvanger in strijd met wat uit een oogpunt van behoorlijk bestuur mocht worden verwacht.
De Ombudsman baseerde dit oordeel op het toenmalige artikel 3, §1, lid 2 Leidraad Invordering 1990 dat de ontvanger ter zake van het ‘open systeem’ voorschreef bij zijn keuze tussen civielrechtelijke bevoegdheden of specifieke fiscale bevoegdheden een zorgvuldige afweging te maken tussen de belangen van de Staat en die van de belastingschuldige. Het resultaat van die belangenafweging moet de toets van behoorlijk bestuur kunnen doorstaan en bepaalt daarmee in belangrijke mate de grenzen van de keuzevrijheid van de ontvanger. Op grond van artikel 32, §1 Leidraad Invordering 1990 moet de ontvanger deze afweging tevens maken bij zijn keuze tussen de verschillende wettelijke bepalingen waarop hij de aansprakelijkstelling kan baseren, aldus de Ombudsman.
De staatssecretaris heeft in artikel 32.1 Leidraad Invordering 2008 als beleid opgenomen dat de ontvanger in geval van een keuzemogelijkheid tussen een civiele aansprakelijkheidsbepaling of een fiscale, dient te kiezen voor die aansprakelijkheidsbepaling waarbij de aansprakelijke in de gelegenheid is zich te disculperen. Opmerkelijk is dat de staatsecretaris in het oordeel van de Ombudsman kennelijk geen aanleiding heeft gezien de beperking tot louter die gevallen van samenloop van het civiele en het fiscale recht te laten vervallen. De uitspraak van de Ombudsman is algemeen geformuleerd en in de literatuur ook als zodanig opgevat. Ook overigens valt niet, zonder meer, in te zien waarom de ontvanger bij de keuze tussen civiele of fiscale bevoegdheden wél aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is gebonden, maar bij de keuze tussen twee fiscale bevoegdheden niet.
De Hoge Raad lijkt evenwel recentelijk te hebben geoordeeld dat een dergelijke algemene regel geen steun vindt in het recht (HR 3 oktober 2014; ECLI:NL:HR:2014:2875). Het ging in dat geval om een aansprakelijkstelling als vennoot op grond van artikel 33, lid 1, letter a Invorderingswet 1990 met disculpatiemogelijkheid, terwijl de ontvanger ook voor artikel 36b Invorderingswet 1990 had kunnen opteren in welk geval hij de bewijslast zou hebben gehad omdat de betalingsonmacht tijdig was gemeld. Qua rechtsbescherming zou laatstgenoemd artikel dus gunstiger voor de aansprakelijk gestelde zijn geweest, maar met disculpatie heeft een en ander niet zoveel van doen. In cassatie werd een beroep gedaan op de algemene zorgvuldigheidsregel dat de ontvanger in geval van keuze tussen twee aansprakelijkheidsbepalingen, bij uitsluiting dient te kiezen voor die bepaling die de aansprakelijke de gunstigste uitgangspositie biedt om zijn aansprakelijkheid met vrucht te betwisten.
De Hoge Raad wijst dat beroep af. Mede in aanmerking genomen dat de Leidraad Invordering 2008 geen beleidsregel van die (algemene) strekking bevat, vindt dit betoog geen steun in het recht, aldus de Hoge Raad. De verplichte keuze voor de ontvanger geldt derhalve uitsluitend in geval van samenloop van civiele en fiscale aansprakelijkheidsbepalingen en niet in geval van louter fiscale samenloop en zulks bovendien kennelijk uitsluitend op grond van de beleidsregel van artikel 32.1 Leidraad Invordering 2008.
Het verschil lijkt de Hoge Raad te billijken op grond van de ‘zelfstandige betekenis’ van de fiscale aansprakelijkheidsbepalingen. De fiscale wetgever heeft per specifieke fiscale situatie een daarop toegeschreven zelfstandige aansprakelijkheid met bijbehorende c.q. gewenste mate van rechtsbescherming geïntroduceerd, terwijl de civiele aansprakelijkheidsbepalingen een veel algemenere toepassing beogen. Dat verschil brengt logischerwijs een hogere mate van vereiste zorgvuldigheid bij de keuze van de ontvanger met zich. Dat verklaart echter niet waarom zulks niet, of zelfs bij uitstek, zou gelden bij samenloop tussen twee fiscale aansprakelijkheidsbepalingen. Juist in een dergelijk geval heeft de fiscale wetgever immers, al dan niet bewust, gemeend (ook) een bepaling te moeten introduceren die de aansprakelijke meer rechtsbescherming biedt.
06 24 91 40 76