top of page

Verticaal toezicht anno 2015: de adviseur in de spotlight

door Arthur Kan, fiscaal advocaat


In de strijd tegen belastingontduiking, belastingfraude en schadelijke belastingcompetitie volgen de (voorgestelde) toezichtmaatregelen elkaar in indrukwekkend tempo op. Denk aan de automatische uitwisseling van bankgegevens en rulings, de

KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Belastingadviseur als bron van fiscale informatie

implementatie van de ‘Common Reporting Standard’ en de documentatieverplichting voor multinationale ondernemingen. Door deze mondiale ontwikkelingen beschikt de Belastingdienst over een toenemende hoeveelheid aan controle-informatie. Dit stelt de inspecteur steeds beter in staat om gericht bepaalde elementen van een aangifte te controleren. Hiermee hangt samen dat de inspecteur zich vaker tot de betrokken belastingadviseur wendt om opheldering te verkrijgen. Dit roept in de praktijk een aantal vragen op.


Administratieplichtigen, gelijk de belastingadviseur, zijn verplicht desgevraagd de gegevens aan de inspecteur te verstrekken die redelijkerwijs voor de Nederlandse belastingheffing van derden van belang kunnen zijn. Deze derdenonderzoeken vormen voor de Belastingdienst een belangrijke bron van informatie. De inspecteur stelt zich hierbij doorgaans op het standpunt dat de bevraagde op grond van artikel 67 AWR geheimhouding moet betrachten zolang het belang van het derdenonderzoek dit vordert. Een standpunt waarover niet lichtvaardig dient te worden gedacht. Ingevolge artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht is de bevraagde namelijk strafbaar als deze opzettelijk een wettelijke geheimhoudingsplicht schendt. Maar betekent dit ook dat de belastingadviseur zijn cliënt niet mag informeren over het enkele feit dat vragen over de cliënt worden gesteld? Een dergelijk vérgaand bereik van de fiscale geheimhoudingsplicht lijkt niet in overeenstemming met doel en strekking daarvan.


En wat als de inspecteur naast controlegerelateerde vragen ook informatie bij de belastingadviseur opvraagt over zijn eigen rol bij de totstandkoming van de onderzochte aangifte. Is er dan nog sprake van vragen op grond waarvan artikel 47 AWR tot beantwoording verplicht? Dergelijke vragen aan de belastingadviseur lijken immers een heffingsbelang te ontberen. Algemeen gesteld is de belastingadviseur die om een toelichting wordt verzocht die louter is gericht op de mogelijke beboeting van zijn eigen handelen niet gehouden tot het geven van antwoord. De inspecteur dient hem op dit zwijgrecht te wijzen. De grens wordt evenwel diffuser als aan de cliënt vragen worden gesteld die zowel van belang kunnen zijn voor diens eigen belastingheffing als de mogelijke beboetbaarheid van de betrokken adviseur. Kan die adviseur dan nog onafhankelijk en partijdig de fiscale belangen van zijn cliënt behartigen?


De toenemende mate waarin informatie van de belastingadviseur wordt verzocht, brengt mee dat kennis van de reikwijdte van fiscale controlebevoegdheden noodzakelijk is. Ook voor degenen die menen weinig te maken te hebben met het formele belastingrecht. Bovengenoemde kwesties, alsmede de laatste stand van zaken rondom de actieve informatieverplichtingen en de informatiebeschikking komen uitgebreid en op praktische wijze aan bod tijdens de PE-pitstop fiscale controlebevoegdheden op 19 november 2015.


Deze blog verscheen eerder op www.taxence.nl.


kan@kanpiek.nl

06 24 24 27 83

bottom of page